Het leven van de heer Molière
De loopbaan van Frankrijks grootste toneelschrijver Jean Baptiste Poquelin, zich noemende Molière, kent drie bedrijven: jeugd in Parijs, furore in de provincie, roem, rellen en rijkdom in Parijs. Molière wordt in 1622 geboren als zoon van de 'tapijtwever des konings', uit het huwelijk van de tirannieke Jean Poquelin en de door hem aanbeden, jong gestorven Marie Cressé. Opa Cressé laat hem voor het eerst theater zien, met name dat van de Italiaanse Commedia dell'Arte-troep van Tibrio Fiorelli, van wie Molière als puber (klandestien) les neemt. Op zijn 22ste kiest hij voor het theater, nadat hij de actrice Madeleine Béjart heeft zien spelen. Ze wordt zijn levensgezel. In het seizoen van hun prille liefde (1643-1644) richten Madeleine en Molière hun eerste gezelschap op, L'Illustre Théâtre, dat door een verkeerde repertoirekeus (tragedie) en torenhoge schulden op de fles gaat. In 1645 verlaten ze Parijs. Molière en Madeleine treden toe tot het reisgezelschap van DuParc, bijgenaamd 'Vette René', een komisch karakterspeler. Hier begint het tweede bedrijf van Molière's theaterloopbaan. De lessen van Tibrio Fiorelli beginnen hun vruchten af te werpen: Molière ontwikkelt een aantal typische Commedia dell'Arte-personages (waaronder de mateloos populaire knecht Sganarelle), schrijft flitsende drie-acters in een geliefd gooi-en smijt-genre met briljante dialogen, en neemt de leiding van de club over. De voornamelijk in het zuiden van Frankrijk doorstane vrijwillige ballingschap duurt dertien jaar. De rust om eigen repertoire op te bouwen krijgt Molière als hij een beschermheer ontmoet in de Prince de Conti, een na de opstand der edelen tegen de koning (de Fronde van 1648) door Lodewijk XIV naar Lyon verbannen graaf. Conti komt echter spoedig onder invloed van de fundamentalistische roomse secte Confrérie du Saint Sacrément. Hij gooit Molière en zijn troep zijn paleis uit. Karaktertrekken van deze Roomse Rakker zullen later terugkeren in de figuur Tartuffe. Door een speling van het lot en de inzet van enkele kruiwagens ontvangen Molière en zijn spelers een uitnodiging om voor de koning te komen spelen. Op de avond van 24ste oktober 1658 is het zover. Molière maakt de vergissing een tragedie te spelen, Nicomède van Corneille, volgens aanwezige collega's gespeeld als 'nicomerde'. Iedereen valt in slaap. Molière neemt meteen wraak met een komedie, De verliefde dokter. Het publiek, waaronder de jonge koning en zijn raadsheer, kardinaal Mazarin, vallen flauw van het lachen. Als beloning krijgt Molière's troep een theaterruimte op het paleisterrein, eerst Petit Bourbon (dat hij deelt met de Italiaanse komedianten van zijn oude leermeester Fiorelli), later Palais Royal. De Parijs jaren brengen roem, maar ook verbittering en rellen. De beroemdste rel duurt zes jaar en gaat over Tartuffe. Molière gooit hoge ogen maar speelt ook hoog spel. Hij toont het belachelijke en gemene karakter van sluwe boeren en bekrompen kooplieden met een even grote brutaliteit als waarmee hij ijdele burgers, grove landadel en stompzinnige riseé's aan het hof wegzet. De aanvallen op zijn stukken zijn fel. Zo beschuldigt de volumineuze acteur Montfleury (die als toneelpersonage het lijdend voorwerp is in de openingsscène van Rostands Cyrano de Bergerac) Molière ervan effectbejag na te streven om de parterre aan het lachen te krijgen - wat overigens klopt en door Molière ook niet wordt weersproken. Collega-schrijvers klagen over het feit dat Molière de toneelwetten van Artistoteles niet respecteert, waarop Molière antwoordt dat hij veel stukken kent waarin die wetten wél worden gehandhaafd, maar dat hij bij die stukken helaas in slaap valt. Het werkelijke motief van de woede is onversneden beroepsjaloezie: Molière heeft immers het patent én het alleenvertoningsrecht op een geheel nieuw toneelgenre, dat van de burgerlijke tragikomedie. Het einde komt in Molière's eenenvijftigste levensjaar. Tijdens de vierde voorstelling van De ingebeelde zieke krijgt de doodzieke schrijver/speler een bloedspuwing die hem fataal wordt. Terwijl twee beroepsgroepen die het felst door hem zijn aangevallen, huisartsen en priesters, schitteren door afwezigheid, crepeert Frankrijks beste toneelschrijver in de nacht van 17 op 18 februari 1673. Zijn vrouw Armande (Madeleine Béjart is een jaar eerder gestorven) en zijn jonge ster (tevens minnaar van Armande), Baron (waarover Theun de Vries een prachtige roman schreef) moeten bij de koning smeken om een begrafenis in gewijde aarde. Die vindt op de 21ste februari plaats, 's nachts. Al een jaar later vindt grafschennis plaats. Molière's lijk verdwijnt in het naamloze gat voor de ongedoopten, het Cimétière des Innocents. Het heeft iets ironisch: Molière in het massagraf van de onschuldigen. Later is daar de Parijse hoerenbuurt bovenop gebouwd. Hij zou er hartelijk om gelachen hebben. Loek Zonneveld
Tartuffe chronologie van een affaire die zes jaar duurt
1664 In mei vinden in Versailles grote feesten plaats, die Lodewijk XIV organiseert voor zijn minnares, onder het voorwendsel de koningin te willen plezieren. Op 8 mei voert Molière voor de koning de eerste drie bedrijven van Tartuffe op, een stuk waarin een welgestelde familie wordt geterroriseerd door een schijnvrome, quasireligieuze gek, die het produkt zou kunnen zijn van Emil Ratelband en Jomanda. Nog voor het stuk voltooid is, weet de Broederschap van het Heilig Sacrament, met steun van de Koningin-Moeder, een speelverbod te forceren. Er wordt een smaadschrift gepubliceerd waarin Molière wordt afgeschilderd als 'een demon in mensengedaante, van de grootste goddeloosheid en libertinage die men zich voor kan stellen'. Molière overhandigt de koning een petitie (de eerste van drie) ter verdediging van het stuk Tartuffe. Zonder resultaat. Hij voltooit het stuk en leest het in besloten kring voor. 1665 Er ontstaat opnieuw commotie rond een stuk van Molière, Don Juan. Het wordt twee maanden met overweldigend publiekssucces gespeeld, maar blijkt na de zomervakantie ('onder discrete druk') van het repertoire te zijn verdwenen. Tartuffe blijft ondertussen verboden. 1666 Molière wordt ziek, hij kan drie maanden niet spelen. Na zijn herstel speelt de troep zijn stuk De mensenhater, waaraan hij twee jaar heeft gewerkt. 1667 Lodewijk XIV begeeft zich naar zijn leger in Noordfrankrijk en Vlaanderen. Molière laat hem in Lille de tweede petitie ter verdediging van Tartuffe bezorgen. In de veronderstelling dat hij toestemming van de vorst heeft, speelt Molière's troep L'Imposteur ('De Bedrieger'), een mildere versie van Tartuffe. De volgende dag wordt de voorstelling verboden. 1668 Molière brengt De vrek uit - de voorstelling wordt een fiasco, hij zal nooit meer een stuk van vijf bedrijven schrijven. Molière wordt ernstig ziek, er gaan beruchten dat hij dood is. 1669 In februari laat Molière de derde petitie ter verdediging van zijn stuk Tartuffe bij de koning bezorgen. Het stuk is ondertussen voorzien van het nieuwe slot: een gerechtsdienaar lost uit naam van de Koning alle problemen op. De gerechtsdienaar besluit zijn interventie met de tekst: 'Zo toont hij (de koning) dat hij goede daden weet / te lonen en verdiensten niet vergeet / en liever goed dan kwaad indachtig blijft.' Molière's troep heeft deze nieuwe versie ingestudeerd. Spelen blijft onmogelijk. 1670 Op 5 februari komt de formele toestemming om Tartuffe te spelen. Dezelfde avond verdringt zich een menigte publiek voor de loketten van Palais Royal. Het stuk blijft tot Pasen dat voorjaar op de planken. Er volgt een publikatie van de tekst met een uitgebreid voorwoord van Molière.
LZ
Jürgen Gosch theatermaker
Hij is in 1943 geboren in Cottbus, in de voormalige DDR. Jürgen Gosch is opgeleid tot acteur aan de toneelschool in Oost-Berlijn. Een van zijn eerste regies - Büchners Leonce en Lena, bij de Berlijnse Volksbühne (1978) - wordt in de DDR-partijkrant Neues Deutschland ontvangen met het ronkende proza dat kenmerkend is voor de toneelkritiek in die dagen. De recensent mist 'het verlangen naar gezond verstand' en is de opvatting toegedaan dat 'de heer Gosch iets teveel Samuel Beckett heeft gezaaid op de akkers van Georg Büchner'. Dat moet de gemiddelde lezer van de partijkrant veel hoofdbrekens hebben gekost: Samuel Beckett stond in die dagen immers hoog op de zwarte lijst van de Oostduitse censuur. Diens pessimisme en het staatssocialistische joechei-optimisme verdroegen elkaar slecht. Gosch keert de DDR na deze onverbloemde aanval op zijn werk vrijwel meteen de rug toe. 'Uit de Bondsrepubliek kreeg ik aanbiedingen, uit de DDR überhaupt niet. De keus lag derhalve voor de hand'. Via Hannover en Bremen belandt hij in Keulen, waar hij door artistiek leider Jürgen Flimm naartoe wordt gehaald. In een viertal jaren maakt hij daar voorstellingen waarmee hij tot de top van de Duitse theaterregie gaat behoren. Onder die voorstellingen een Molière: De mensenhater (1983), met in de titelrol Hans Christian Rudolph, in dat jaar uitgenodigd voor het Berlijnse Theatertreffen. Deze voorstelling speelde zich geheel af op een inmense trap, die zich vanuit de orkestbak en vanachter het rode toneeldoek in een fraaie ronding doorzette tot in het oneindige. De treden van deze trap waren nét iets te groot voor een soepel bewegingspatroon van de acteurs. Gosch ensceneerde Molière's tekst echter in een constant bewegingspatroon, iets waartoe de trap hen nauwelijke in staat stelde. De Molière-personages suggereerden bewegelijkheid, het decor veroordeelde hen tot ultieme onhandigheid. In 1987 werd Gosch voor het eerst gevraagd voor een regie in Nederland: Wagners Tristan en Isolde bij de Nederlandse Opera. Hij hulde de zangers in lakens en doeken, waardoor hun bovenmatige fysiek nauwelijks werd verhuld. Kritiek en publiek spraken er schande van, de enscenering veroorzaakte een voor Nederlandse begrippen ongekende opera-rel. Gosch' antwoord op de commotie was even eerlijk als aandoenlijk: 'Ik vind die lijven prachtig, waarom zou je ze verbergen in overdadige kostuums?' Vijf jaar later vroeg Gerardjan Rijnders aan Jürgen Gosch om in Nederland opnieuw een regie te komen doen. Drie keer was hij gastregisseur bij Toneelgroep Amsterdam: Gyges en zijn ring van Friedrich Hebbel (coproduktie TGA en het Holland Festival in 1992), een magistrale Ivanov van Anton Tsjechov (1995), en Euripides' Bakchanten (1998). Ondertussen was Gosch in Berlijn kort artistiek leider geweest van de prestigieuze Schaubühne, triomfeerde hij in Bochum met Handke's Die Stunde da wir nichts voneinander wussten, en Eindspel van Beckett (in de Koninklijke Schouwburg Den Haag getoond tijdens het Beckett-festival, 1992). Hij is al geruime tijd vaste gastregisseur aan het Deutsches Theater in Berlijn. Tartuffe is zijn eerste regie bij het Nationale Toneel. Jürgen Gosch geldt als een uitgesproken acteurs-regisseur. Hij is geduldig, ziet alles, is goed in bemoedigen en enthousiasmeren. En hij heeft geen last van een vooraf bedacht concept. In een interview zei hij ooit: 'Natuurlijk heb ik van te voren geen vaste ideëen over het stuk. De ervaring leert dat je al heel blij mag zijn als je ook maar één gedachte uit de voorbereidingstijd weet te handhaven. Het is onmogelijk vooraf in te schatten hoe de tekst zal werken met die specifieke acteurs en in die specifieke ruimte. Bovendien: stel dat ik op voorhand wél zou weten wat ik met het stuk wilde. Wat moet ik dan nog doen tijdens de repetities?' Gosch kijkt als publiek. Met als enig verschil dat hij ingrijpt als hij iets ziet dat niet interessant is. Gosch weet dat acteurs bange mensen zijn, die kansen laten liggen die juist boeiend zijn. Hij dwingt zijn spelers die kansen voluit te grijpen. Het concept van Jürgen Gosch' voorstellingen staat er aan het eind van de repetities. Het concept is geen idee. Het is de voorstelling. LZ
Materiaal voor het programmaboekje bij de voorstelling 'Tartuffe' door het Nationale Toneel in Den Haag, najaar 2003 |